Ubud, Lovina & Nusa Lembongan - Bali
Het zit er bijna op. Na een weekje chillen op Bali, stappen we morgen in het vliegtuig voor de lange reis naar huis. De tijd is voorbij gevlogen, al lijkt het tegelijkertijd alsof we al een eeuwigheid onderweg zijn. We hebben dan ook weer ongelooflijk veel moois gezien en gedaan. Cultuursnuiven in Yogyakarta, de zon zien opkomen bij de Bromo vulkaan, om 5u in de ochtend een berg opklauteren om het wonderlijke Ijen Plateau in volle glorie te aanschouwen en op een scooter het zwoele Bali doorkruisen.
De afgelopen maand was bijna een aaneenschakeling van fantastische momenten, maar natuurlijk was niet alles even leuk. Wat we vast niet gaan missen zijn de smerige hotels waarin we soms hebben geslapen, mie en nasi goreng (en alle overige gerechten met de woorden ‘mie' en ‘nasi' ), de niet al te fris uitziende gaten in de grond die dienst doen als toilet, tien uur durende busreizen over hobbelige zandpaden, de eeuwige vraag ‘Yes, hello, where are you going?' en het voortdurend aangestaard, dan wel uitgelachen worden. Dit alles weegt natuurlijk niet op tegen de vele dingen die we wel gaan missen. De lieve, vrolijke mensen, hun ongecompliceerde levensstijl, de overweldigende natuur, elke dag zon, het uitzicht vanaf de top van een vulkaan, de geur van wierrook, ultieme vrijheid en nog zoveel meer.
Bali is trouwens echt een paradijs met duizenden tempels, golvende rijstterrassen, felgekleurde bloemen en tropische stranden. Het is ook een mystiek eiland waar de religie letterlijk op straat ligt. Elke ochtend worden er offermandjes van bamboeblad met bloemen, rijst, snoepjes en fruit neergelegd voor de ingang van huizen, winkels en bij tempels om de geesten te eren en gunstig te stemmen.
We hebben afgelopen week het hele eiland op een scooter doorkruist, te beginnen in het kunstenaarsstadje Ubud. Hier werd meteen duidelijk dat Bali veel meer is ingesteld op toerisme dan Java. Alles is duurder (betaalden we de afgelopen weken ongeveer €2,50 voor een maaltijd, hier zijn we minimaal het dubbele kwijt), het eten is gevarieerder, de hotels zijn mooier (we logeren in het oh zo fijne Bumi Muwa hotel, gloednieuw en dus reuze goedkoop) en de wegen zijn keurig geasfalteerd. Dat betekent ook dat je schrikbarend veel toeristen tegenkomt die je eerder aan de Costa Brava zou verwachten (op Crocs, wijde hemden over veel te dikke buiken, fles bier in de hand, sjokkend van eetcafé naar terras) en dat was wel even wennen. Maar als je het eiland beter leert kennen, kom je ook op plekken die nog heel authentiek en bijzonder zijn.
Onze tijd in Ubud hebben we ten volle benut. De eerste dag zijn we maar meteen naar Monkey Forest gegaan, een heilig bos aan het einde van onze straat, waar ongeveer 340 makaakaapjes in vrijheid leven. Leek leuk, totdat ik werd besprongen door een aap (ja, alweer), die besloot op z'n gemakkie de haren uit mijn hoofd te gaan trekken. Arjan heeft ‘m een serieuze knal met een tas moeten geven, voordat hij beledigd afdroop. Later bleek dat ik nog geluk heb gehad; een jongen die we in het strandplaatsje Lovina ontmoetten was in Ubud op straat aangevallen door een verdwaalde aap uit Monkey Forest en tot bloedens boven zijn oor gebeten (hij zat dus meteen vast aan een reeks tetanusinjecties wegens gevaar voor rabiës, auw).
Sowieso waren deze apen een stuk minder schattig dan ze op het eerste oog leken. Ze pakten alles waar ze met hun grijpgrage vingers bij konden. Tassen werden doodgemoedereerd leeggehaald, waterflessen opengedraaid en leeggedronken en tegen iedereen die zijn spullen durfde terug te claimen, begonnen die kleine etters gevaarlijk te grommen. De olifanten die we de dag erna in het reservaat Safari Park bezochten, waren godzijdank een heel stuk relaxter. Verder hebben we natuurlijk ook lekker doelloos door de stad gewandeld, leuke bandjes zien optreden, urenlang koffiegedronken bij ons favoriete tentje Art Kafe - dat met bloemetjesbehang, gekleurde tafeltjes en kussens deed denken aan Hotel Phranakorn Nornlen in Bangkok - en superlekker gegeten.
Na een dag of vier hadden we alles in en rond Ubud wel zo'n beetje gezien en was het tijd om verder te gaan. Op de scooter zijn we naar het strandplaatsje Lovina gereden, in het noorden van Bali. We hebben ingecheckt bij een hotelletje in de wijk Kalibukbuk dat met een beetje fantasie uitkeek op het strand (voor dat uitzicht moest je wel even op je tenen gaan staan en over de betonnen muur heen kijken, maar goed). Pas toen we 's avonds de badkamer in wandelden, begrepen we waarom we slechts €10 per nacht betaalden. Ik heb na zes jaar in studentenhuizen te hebben gewoond een behoorlijk hoge ranzigheidgraad, maar dit sloeg alles. De volgende ochtend zijn we dan ook meteen op hoteljacht gegaan. En met succes, want nog geen half uur later hadden we een kamer in het nabijgelegen Rini Hotel, voor hetzelfde bedrag, maar met een schone badkamer en zelfs een zwembad.
Natuurlijk hebben we in Lovina een middagje op het strand gehangen en zijn we wezen duiken. Dat was wel weer even wennen na ruim twee jaar, dus de verplichte opfriscursus was geen overbodige luxe. We kregen uitleg over het gebruik van de materialen, moesten onder water een paar oefeningen doen (bril af, mondstuk uit) en zijn toen naar een stukje zee gevaren waar we op bijna twintig meter diepte de mooiste koraalriffen, tropische vissen en schildpadden hebben gezien.
Gisterochtend zijn we teruggereden naar Ubud, scooter ingeleverd en op de boot gestapt naar Nusa Lembongan, een eilandje op ongeveer twaalf kilometer van de badplaats Sanur. Bij aankomst waren we niet al te blij; de zee stroomde tot aan de rand van het dorp, om een paar uur later bij eb een drassige modderpoel achter te laten (euh, wat te doen op een eiland zonder strand?). We zijn dus maar een beetje gaan rondwandelen en kwamen toen ons ultieme toevluchtoord tegen: The Beach Club. Een luxueuze standtent op houten vlonders, met een waanzinnig uitzicht op zee, enorme loungestoelen, ligbedden en zwembad. En daar zitten we nu dus al twee dagen van 's morgens vroeg tot 'n uurtje of 23u 's avonds te genieten van het ultieme zomergevoel. We hebben voor ‘n appel en een ei een kamertje geregeld bij hotel Puri Nusa aan de andere kant van het eiland, maar ontbijten, lunchen en dineren doen we hier, liggend in onze lounchers met een vruchtensapje binnen handbereik.
We gaan nog een paar uur chillen, Bintangs drinken en een goddelijk lekkere visspies van de barbecue eten, tja, en dan moeten we er toch echt aan geloven. Back home.
Lieve allemaal, we vonden het weer te gek dat jullie hebben meegelezen. Hopelijk tot snel in Nederland en natuurlijk over niet al te lange tijd op deze plek als we weer een ander mooi deel van de wereld gaan ontdekken.
Ijen Plateau - Java
Goed, waar waren we gebleven? Om 4u 's morgens ging de wekker in ons primitieve kamertje in de homestay, ergens in de middle of nowhere (nog steeds geen idee waar we nou eigenlijk waren). Een verfrissende douche zat er op dit belachelijk vroege tijdstip helaas niet in, gezien het treurige straaltje ijskoud water dat uit de kraan druppelde. We hebben onze truien dus maar weer uit de tas geplukt - het beloofde namelijk opnieuw een koude tocht te worden - en zijn met onze slaaphoofden in het donker op zoek gegaan naar onze chauffeur (laten we hem vanaf nu voor het gemak Jerom noemen, aangezien hij sprekend lijkt op de spierbundel uit Suske en Wiske, alleen dan in miniatuur versie).
Tot onze verbazing troffen hem aan op dezelfde plek als waar we hem de avond ervoor hadden achtergelaten, namelijk achter het stuur van zijn witte bestelbus, waarin hij heel zielig lag te slapen onder een enorme stapel dekens. Zodra hij ons zag staan, ging hij rechtop zitten, schudde de dekens van zich af en startte zijn rammelende busje. Blijkbaar had hij nog minder tijd nodig om wakker te worden dan wij, want krap dertig seconden later zaten we al op de achterbank van de bus op weg naar de Ijen vulkaan.
Gelukkig zijn we inmiddels gewend aan de levensgevaarlijke Javaanse roadtrips, want Jerommeke slingerde met zijn slaapdronken hoofd van links naar rechts over de enige toegangsweg naar de vulkaan: een zandpad vol stenen, gaten, met aan de rechterkant een angstaanjagend diepe afgrond. Ik verslikte me alweer bijna in mijn witte boterham met jam én hagelslag - die we bij wijze van ontbijt hadden meegekregen van de serveersters uit de homestay - maar was te lamlendig om mezelf er echt druk om te maken. Bovendien moesten we onze energie sparen voor de pittige wandeling naar het kratermeer van de vulkaan.
Een half uurtje later was het dan zover. Jerom zette ons af aan de rand van een bos, van waaruit we nog ruim drie kilometer moesten lopen tot de top van de Ijen (2368m). Een redelijk heftige klim, zeker om 5u in de ochtend, die via een lange, soms behoorlijk steile weg omhoog ging. We vonden onszelf dan ook enorme bikkels, totdat we na een paar honderd meter de eerste zwaveldragers tegenkwamen.
Omdat de Ijen vulkaan veel zwavel voortbrengt, zijn er rond de 300 mannen uit de omgeving die de vulkaan elke dag twee keer beklimmen om eigenhandig met een koevoet de gele zwavel bij het kratermeer los te hakken. Ze dragen een plank met twee manden op hun schouders en vullen die met de losgehakte stukken zwavel. Daarna lopen ze het steile stuk over de rotsen via het bospad van de vulkaan terug naar het dal waar wij onze wandeling deze ochtend waren begonnen.
Het ongelooflijke aan dit alles is dat zij een gewicht van tussen de 60 en 100 kilo zwavel op hun smalle schouders (ze zijn allemaal mager en vaak niet langer dan 1.60m) vanaf de top van de vulkaan naar beneden sjouwen. Om te kunnen bevatten hoe enorm zwaar dat is, heeft Arjan geprobeerd om twee gevulde manden omhoog te liften, maar hij kreeg er niet eens beweging in (en hij heeft toch echt al zijn spierballen in de strijd gegooid).
Na een uurtje klimmen (hijg, puf, zweet), ging het zandpad bovenop de vulkaan plotseling over in lichtbruine stenen en zagen we het kratermeer opdoemen. Een duizelingwekkend mooi gezicht door het ijzigblauwe water, de witte kraterwanden en opstijgende zwaveldampen. Arjan besloot ter plekke dat hij met een van de dragers naar beneden wilde, tot aan de plek waar de zwavelstenen worden uitgehakt. Eén blik op de diepe afgrond was voor mij voldoende om 'veilig' boven op de rand van de krater te blijven.
Toen Arjan drie kwartier later terugkwam, vertelde hij dat de zwavelgassen beneden een bedwelmende stank voortbrachten (zo ongeveer als de geur van rotte eieren). De zwaveldragers hadden slechts een doek voor hun mond om zich tegen deze (niet al te gezonde) dampen te beschermen. Desondanks schijnen ze weinig last van gezondheidsproblemen te hebben, waarschijnlijk omdat ze lichamelijk in topconditie zijn. Een 72-jarige zwaveldrager beklimt bijvoorbeeld nog steeds bijna elke dag de vulkaan. En dat voor een minimum salaris. De zwavel levert namelijk slechts 600 Rupiah (ongeveer 5 eurocent) op per kilo. Aan een klim verdienen de mannen dus omgerekend het schamele bedrag van €4.
We hebben nog een tijdje op de top van de vulkaan gezeten en zijn toen rond 9u 's morgens we weer terug naar het dal gewandeld, waar Jerom geduldig als altijd op ons stond te wachten. Wat dat betreft hadden we het met Helios Transport, de organisatie in Malang die onze gecombineerde Bromo en Ijen trip heeft geregeld, geweldig getroffen. We hebben kunnen doen wat we wilden, hoefden nooit te haasten en werden na afloop keurig afgezet bij de haven, waar we gistermiddag de ferry naar Bali hebben genomen.
We hebben de laatste twee dagen gebikkeld, gezweet en afgezien, zijn op belachelijke tijdstippen naar bed gegaan en weer opgestaan, maar het was 't allemaal dubbel en dwars waard. In 48 uur tijd hebben we de meest waanzinnige dingen gezien en meegemaakt en hebben we mensen ontmoet waar je niets anders dan oneindig veel bewondering voor kunt hebben. We kunnen Java met een gerust hart achter ons laten - mooier en indrukwekkender dan dit zal het niet worden - en ons onderdompelen in het paradijselijke Bali. Tot over een paar daagjes voor alweer onze laatste update!
Malang / Gunung Bromo - Java
Ik lig op een bamboe plank die dienst doet als bed in onze homestay ergens in god weet waar. We zijn hier zojuist door onze privéchauffeur afgezet na een waanzinnige trip naar de nog actieve Gunung Bromo vulkaan in het oosten van Java.
Om daar te komen hebben we wel even moeten doorbijten, want vanmorgen om 1.00u werden we opgepikt bij ons hotel in Malang (gaaap!). Bijna drie uur later arriveerden we in het dorpje Cemoro Lawang, van waaruit we in het pikkedonker de berg op richting het uitzichtpunt zijn gewandeld. Voor de verandering met dikke truien aan en sjaals om, want het was ontzettend koud. We waren dan ook blij toen we bij het viewpoint Gunung Penanjakan (2770m) een paar kraampjes aantroffen waar mutsen, wanten en oploskoffie werden verkocht. Samen met een honderdtal andere mensen zaten we daar niet veel later hoog op de berg met een cappuccino in de hand te wachten op de zonsopkomst. Dat alleen was al een hele bijzondere ervaring. Maar toen rond 5.00u het licht van de zon over het vulkaanlandschap begin te schijnen, was iedereen met stomheid geslagen. Anderhalf uur hebben we met z'n allen ademloos zitten staren naar de immense rokende vulkanen, tot de zon hoog aan de hemel stond.
We zijn toen terug naar beneden gewandeld, waar we direct overstapten in een jeep waarmee we door de enorme zandvlakten scheurden tot ongeveer anderhalve kilometer voor de trap die leidt naar de krater van de vulkaan. De Bromo is afgelopen november nog uitgebarsten, dus dat maakte het enigszins vreemd (en ook wel een beetje beangstigend) om hier nu zo dicht bij te staan. De 253 treden van de trap waren zelfs nog bedekt onder een dikke laag zand ten gevolge van die uitbarsting, dus het was niet echt een pretje om naar boven te wandelen. Dan besef je ook weer dat ze hier totaal andere ideeën hebben over veiligheid, want in Nederland zou dit hele gebied natuurlijk hermetisch worden afgesloten. Eenmaal op de top van de vulkaan stonden we met z'n allen op een smal stukje zand in de eindeloze diepte van de rokende krater te staren, echt bizar. Ik kreeg spontaan last van hoogtevrees, in tegenstelling tot veel andere mensen die enthousiast over de rand hingen met hun fototoestel in de lucht om een leuk plaatje te schieten van zichzelf met het gevaarlijk rokende gat op de achtergrond.
Eenmaal weer met beide benen veilig op de grond werden we per jeep teruggereden naar het dorpje, waar we een ontbijtje met noodles en rijst (hoe kan het ook anders) kregen voorgeschoteld. Normaal gesproken moet ik er niet aan denken om 's morgens een warme maaltijd naar binnen te werken, maar aangezien we op dat moment al bijna acht uur op waren, was ik dolblij met mijn bordje nasi met kroepoek. Daarna volgde een lange reis van zes uur richting het Ijen Plateau met onze chauffeur aan het stuur. We waren allebei helemaal uitgeput na zo weinig slaap en zoveel bijzondere ervaringen in één ochtend, dat we al die tijd alleen maar naar buiten hebben zitten staren. Naar de enorme bomen, planten, de aapjes in de bomen en de eindeloze zee.
Java heeft trouwens wel wat weg van Vietnam, met uitgestrekte, felgroene landschappen, omringd door palm- en bananenbomen, kleine stenen huisjes en bamboe hutjes. De mensen hier zijn alleen een stuk luier. Vietnamezen werken keihard, zijn altijd bezig of onderweg, in tegenstelling tot de meeste Javanen, die het liefst de hele dag buiten op de veranda van hun huis hangen. Het concept verborgen werkeloosheid moet hier dan ook zijn uitgevonden. Vooral in restaurants is dat bijna lachwekkend. De functie van serveerster wordt door pakweg zes verschillende mensen vervuld en bij toeristische attracties staan er toch zeker vier mannen klaar om je toegangskaartje te overhandigen, te controleren, af te scheuren en je de weg te wijzen naar de toegangspoort, anderhalve meter verderop.
Veel Javanen leven dan ook van dag tot dag. Zolang ze voldoende geld verdienen om te eten, zijn ze tevreden. Dat werd een paar dagen geleden maar weer eens duidelijk toen we in een restaurant zaten te eten. Een oud Javaans mannetje, zonder tanden, minimaal 90 jaar, versleten jas en op blote voeten, kwam binnen en ging in de deuropening zitten met een zelfgemaakt instrument; een houten kist met een paar snaren en aan de zijkant een deurklink als handvat. Hij keek een keer rond en begon toen te pingelen. Loeivals natuurlijk en het werd nog erger toen hij aan een soort klaagzang begon, die werkelijk door merg en been ging (Arjan kan hem fenomenaal imiteren, dus mocht je benieuwd zijn hoe het ongeveer klonk...). Nou spelen de meeste muzikanten hier minimaal drie liedjes voordat ze om geld vragen, zo niet deze beste man. Na exact anderhalve minuut hield hij het voor gezien, stond op en schuifelde lachend en knikkend met een afgezaagde plastic colafles lang alle tafeltjes. Tsjaa, en tegen zo'n lief, oud mannetje zegt natuurlijk niemand nee. Met zijn fles vol geld liep hij weer naar buiten. Om nog geen vijf minuten later prinsheerlijk in een fietstaxi voorbij te komen. Alsof hij dacht; 'Zo, weer drie euro verdiend vandaag, kan ik mezelf mooi voor twee euro naar huis laten brengen.'
Malang, onze uitvalsbasis voor de Bromo vulkaan, was trouwens echt een gezellige stad om een dagje rond te wandelen. Het zag er met de brede straten, grote, koloniale huizen en veel groen ook heel anders uit dan de rest van Java. Ons hotel Helios in het centrum van de stad was prima voor €15 per nacht, jammer alleen van de enorme schorpioen die onze Rotterdamse bovenburen Mark en Marloes in hun badkamer aantroffen. Dan slaap je toch niet echt lekker meer. Zij wisten ons trouwens te vertellen waarom veel Javanen zo vreselijk slecht rijden. Voor een rijbewijs hoef je hier namelijk geen les te nemen, je koopt het gewoon. En het enige wat je daarvoor hoeft te doen, is een provisorisch hellingproefje. Lukt dat niet, of de auto slaat af, dan is dat geen enkel probleem. Kom je gewoon de volgende dag terug om het nog eens te proberen óf je betaalt wat extra en dan krijg je het alsnog mee. Handig, niet?
Inmiddels zijn we dus aangekomen in onze homestay voor de nacht. Een curieus plekje, tussen de koffieplantages, vlak naast een piepklein dorpje met allemaal dezelfde huisjes en moestuintjes voor de deur. De homestay bestaat uit een groot, ouderwets gebouw uit 1894 met daaromheen een aantal kleine kamertjes, met keiharde bedden en minuscule badkamers waar alleen koud water uit de kraan komt. Maar wij zijn allang blij, want we gingen er eigenlijk vanuit dat we de nacht zouden doorbrengen bij mensen thuis en dat is natuurlijk nog vele malen primitiever.
Zo dadelijk gaan we met alle gasten gezellig in de kantine eten en daarna gauw naar bed, want morgen gaat de wekker alweer om 4u voor een trip naar het Ijen Plateau.
Yogyakarta - Java
Na een dollemansrit in een minibusje van ruim negen uur, zijn we heelhuids aangekomen in Yogyakarta. En dat mag een wonder heten, want onze chauffeur leek wel op een kamikazemissie. Vol gas links en rechts inhalen op een tweebaansweg met tegemoetkomend verkeer (en dan maar hopen dat 'ie het busje luttele seconden voor een frontale botsing op de juiste weghelft kon proppen), daar draaide hij zijn hand niet voor om. Via de berm zigzaggend tussen een paar bomen door terug de weg op rijden - uiteraard zonder om zich heen te kijken - ook niet. En dat de weg maar half was geasfalteerd en vol diepe kuilen zat, leek hij niet eens in de gaten te hebben. In zijn achteruitkijkspiegel zag ik tot mijn grote schrik bovendien dat hij heel regelmatig zijn ogen een paar seconden dichtdeed (powernaps?), uiteraard terwijl hij met negentig kilometer per uur over de snelweg denderde.
Afijn, we kwamen dus ietwat dizzy, met hartkloppingen en door elkaar geklutst aan in Yogyakarta. Maar wat een leuk stadje is dit. Het voelde een beetje als thuiskomen. Er zit zelfs een Via Via om de hoek van ons hotel. Deze, van oorsprong Belgische keten van reiscafés kom je tegen in de raarste uithoeken van de wereld, waaronder in het Nicaraguaanse stadje Leon, waar wij twee jaar geleden elke avond zaten. Ook wel fijn om hier weer eens bruin brood en een lekker pastaatje te eten, na anderhalve week nasi goreng, ayam goreng en bakso goreng (oftewel: rijst met stukjes groenten en alle variaties smaken exact hetzelfde). Wel belachelijk veel toeristen en dan met name backpackers en vijftigplussers die met een georganiseerde groepsreis mee zijn en braaf met z'n allen in een rijtje achter de reisleider aan door de stad wandelen.
Dat Yogyakarta met voorsprong de populairste toeristenbestemming is van Java, werd nog maar eens duidelijk toen we de eerste avond op zoek gingen naar een kamer en alle hotels in onze wijk Prawirotaman vol bleken. Daar word je natuurlijk helemaal niet blij van na een lange busreis. Maar na twee uur zoeken en rondvragen (het was inmiddels donker) is het, mede dankzij de gelikte onderhandelingstechnieken van Arjan, alsnog goed gekomen. En hoe! De eerste nacht was even doorbijten in het groezelige Metro hotel (met bedden nog in plastic verpakt en een badkamer die toch zeker een paar weken niet meer was schoongemaakt, brrr), maar inmiddels zijn we neergestreken in het oh zo mooie Indah Palace, dat is gebouwd rondom een zwembad met magnoliabomen, schommelstoelen, met lekkere ontbijtjes en standaard vanaf 17u in het tuinhuis afternoon tea met loempia's (waarvan Arjan er wegens structureel gebrek aan lunch elke dag minstens zes eet). En dat voor omgerekend nog geen €30 per nacht.
De afgelopen dagen hebben we alle highlights van Yogyakarta en omgeving gezien. Om te beginnen het paleis van de sultan in de Kraton; een ommuurd stadje in het hart van Yogya met 2500 inwoners, waarvan ongeveer eenderde voor de sultan werkt. Het paleis, de hoftuinen en paviljoens waren absoluut de moeite waard, maar leuker nog was het om door de wirwar van kleurrijke straatjes rondom het waterkasteel te lopen waar het dagelijkse leven zich hoofdzakelijk buiten afspeelt. Op dag twee hebben we onze culturele ontdekkingstocht voortgezet in het museum van Affandi, een van de meest invloedrijke kunstenaars die Indonesië ooit heeft gekend. Het huis waarin hij woonde met zijn twee vrouwen en kinderen werd na zijn dood, nu ruim twintig jaar geleden, op zijn verzoek, opengesteld voor publiek. Grappig weer om te zien dat zijn schilderijen, die tegenwoordig een slordige twee ton per stuk opleveren, hier gewoon vlak naast een open raam hangen en bij elke windvlaag gevaarlijk aan een touwtje op en neer tegen de muur bungelen. Niemand die zich daar druk om maakt. Tenslotte hebben we natuurlijk de Hindoe tempels van Prambanan en het kolossale Boeddhistische monument de Borobodur bezocht. Een lachertje als je eenmaal Angkor Wat in Cambodja met eigen ogen hebt aanschouwd, maar nog steeds waanzinnig om te zien natuurlijk.
Waar we overigens helemaal gek van worden hier, is dat we zo ongeveer overal waar we komen ongegeneerd worden aangekeken, nagestaard en uitgelachen. Het toppunt (of dieptepunt, 't is maar net hoe je het bekijkt) beleefden we gistermiddag op de Borobodur. Bij elke stap die we zetten, stormde een hele familie, inclusief opa's, oma's en een hele rits kinderen op ons af. Om allereerst met z'n allen en vervolgens nog eens allemaal apart met ons op de foto te gaan. Engels spreken ze geen van allen, maar de zinnetjes 'helloooooo fotooooo?' en 'now we want one by one' kennen ze allemaal. Giechelende schoolmeisjes en -jongens renden zelfs tegen de klok in rondom de tempel (en dat is dus echt de goden verzoeken) om ons ergens onderweg vast te klampen en flits-flits-flits van alle kanten te fotograferen. Dit verhaal heeft trouwens ook een andere kant, want in minder toeristische gebieden kom je juist weer onzettend veel lieve, rustige mensen tegen, die naar je zwaaien en glimlachen en je graag helpen, zonder daar ooit iets voor terug te willen.
Hoewel we ons hier nog makkelijk een paar dagen zouden kunnen vermaken, is het tijd om verder te gaan. We hebben zo ongeveer alles in en rond Yogyakarta gezien, gerelaxed, bijgeslapen, -gegeten en gezwommen. Morgenochtend worden we opgepikt bij het hotel en vertrekken we naar Malang in Oost-Java. Maar niet voordat we nog een laatste, verkoelende duik in het zwembad hebben genomen en van een afscheidsdiner bij Via Via hebben genoten.
Tot over een paar daagjes, dan waarschijnlijk vanaf de Bromo vulkaan.
Selamat jalan!
Pangandaran - Java
We gaan weer, whoehoee! Een half jaar na Vietnam en Cambodja en ruim twee jaar na onze Midden-Amerika trip, denken en dromen alweer bijna elke dag over de volgende bestemming. We hadden niet kunnen voorzien dat we alweer zo snel onze rugzakken zouden pakken. Maar als je de kans hebt, hey, dan moet je die natuurlijk grijpen. Dit keer was de keuze makkelijk, in de meeste landen waar we graag nog eens naartoe willen, is het nu regenseizoen, behalve in Indonesië en dus werden het Java en Bali.
Zo slecht voorbereid als nu waren we alleen nog niet eerder. Anderhalve maand geleden hebben we vliegtickets geboekt, een Lonely Planet aangeschaft, op de valreep de eerste hotelovernachting in Jakarta geregeld en dat was het wel zo'n beetje. Arjan moest zelfs - wegens te weinig tijd - de avond voor vertrek nog al z'n kleren wassen. Uiteraard waren die niet op tijd droog en dus heeft hij alles maar gewoon kletsnat in z'n rugzak gepropt.
We vertrokken op vrijdag 8 juli en kwamen een dag later, na een lange reis van 22u aan op het vliegveld van Jakarta. Daar besloten we geen taxi, maar lekker low budget een bus vanaf het vliegveld naar ons hotel in het centrum van de stad te nemen. Dat hadden we beter niet kunnen doen. Bij de bushalte stonden tientallen mensen met volgepropte dozen (tassen doen ze hier niet aan) te dringen. Zodra de deuren van de nog rijdende bus opengingen, stormde de hele meute naar binnen. Duwen, dringen, trekken, je tas dwars door de bus op een stoel achterin proberen te mikken; alles was geoorloofd om een plekje te bemachtigen. Daar is Amsterdam CS tijdens de spits op maandagochtend nog helemaal niets bij. Gelukkig steken wij met kop en schouders boven de gemiddelde Javaan uit, dus met het betere ellebogenwerk haalden wij het tot de laatste twee stoelen achter in de bus. We begonnen te rijden en toen... bleken we precies de verkeerde kant op te gaan. Loodzware backpacks uit het bagagerek getrokken en uit de rijdende bus gesprongen. Oef.
Drie uur later kwamen we redelijk uitgeput en bezweet aan in het centrum van Jakarta. Ons hotel Alila bleek dan wel weer een aangename verrassing, met een zwembad, riante kamer en een goddelijk ontbijt. Lang konden we er alleen niet van genieten, want de volgende ochtend vertrokken we alweer richting de stad Bogor, om vanuit daar via Bandung en Banjar door te reizen naar het strandplaatsje Pangandaran, in het zuiden van Java.
Bogor is een ingeslapen stadje, waar het gemiddeld 322 keer per jaar onweert. Het wordt daarom heel logisch de 'city of rain' genoemd. Wij zullen het ons echter vooral herinneren als de stad waar we wel weg wilden (we waren tenslotte onderweg naar Pangandaran), maar niet weg konden, simpelweg omdat we het niet voor elkaar kregen om een busticket te regelen. De man van het toeristen informatiecentrum, die ons al vanaf het eerste uur in Bogor hoogst irritant achtervolgde, wilde de reis naar Bandung wel voor ons regelen, maar dan alleen als we een driedaagse trip bij hem boekten, dwars door de binnenlanden, met als eindbestemming Bandung, dat dan weer wel. Toen we zeiden dat we daar geen tijd voor hadden (en vooral ook geen zin), werd hij woedend. Bij het politiebureau aan de overkant konden ze ons vast wel verder helpen, brieste hij terwijl hij ons zo snel mogelijk naar buiten dirigeerde. En dus zaten we vijf minuten later met een paar agenten aan tafel, die geen woord Engels spraken en onze aanwezigheid vooral hoogst amusant vonden. Ze pleegden wat telefoontjes, voerden gezamenlijk overleg, haalden er nog wat mensen bij, om na een half uur tot de conclusie te komen dat ze ons niet verder konden helpen. Aarrghh.
Gefrustreerd liepen we terug naar ons niet al te fraaie hotel Terra Nostra, toen we een reisbureautje ontwaarden, verscholen in een enorme shopping mall. Daar naar binnen gerend, en toen was onze bustrip naar Bandung plotseling binnen een paar minuten geregeld. Enige nadeel was dat we dan wel binnen twee uur moesten vertrekken, en we dus de botanische tuinen, dé trekpleister van Bogor, moesten skippen. Maar dat vonden wij natuurlijk allang geen probleem meer. Wegwezen uit dit rare stadje.
Laat die avond werden we afgezet bij ons ultraluxe hotel Aston Braga in Bandung (à € 30 per nacht), om 's morgens alweer om 7.30u op de trein naar Banjar te stappen. De reis duurde vier uur en was adembenemend mooi. Arjan heeft bijna de hele weg in de deuropening gezeten, met z'n benen bungelend uit de trein om foto's te maken. In Banjar hebben we vervolgens een becak (fietstaxi) genomen naar het busstation, zo'n twee kilometer verderop, waar we tussen de locals met hun dozen, baby's, eten en thermoskannen in twee uur naar Pangandaran zijn gereden.
En daar zitten we nu alweer een paar dagen. We logeren in Villa Angela, helemaal leuk en bijna tegenover het strand, met twee balkonnetjes, een bamboebed en elke ochtend een bananenpannenkoek gebakken door Angela herself. Voor de deur staat een brommertje, waarmee we de afgelopen dagen naar de Green Canyon, een waterval in een kloof die enkel per boot te bereiken is, en de surfspot Batu Karas op 32 kilometer van Pangandaran zijn gereden. En uiteraard hebben we ook nog even hier op het strand gelegen. Dat heel relaxed, maar eigenlijk best wel smerig is. We hebben ons laten vertellen dat dit de nasleep is van een tsunami in 2006 waarbij ongeveer 600 mensen zijn omgekomen en een behoorlijk aantal huizen en hotels is verwoest. De wederopbouw is nog in volle gang, maar aan een grote schoonmaak van het strand zijn ze blijkbaar nog niet toegekomen. Best jammer, want met alle kleurrijke houten strandtentjes en het nog authentieke aangrenzende stadje heeft Pangandaran alles om uit te groeien tot een populaire strandbestemming.
Zo rustig als hier zal het de komende dagen waarschijnlijk niet meer worden, want morgenvroeg om 6.00u stappen we in de bus naar Yogyakarta, dé toeristenstad van Java. Wordt vast weer helemaal leuk. We houden jullie op de hoogte, dus tot snel!
Siem Reap / Angkor Wat - Cambodja
We zitten in het vliegtuig van Bangkok naar huis. Helaas. We hadden dolgraag nog een paar weken of liever maanden willen rondtrekken door het betoverende Azië, maar de werkelijkheid is dat we over negen uur in het koude Nederland landen. Back to reality. Met grofweg 5000 foto's, een loodzwaar boeddhabeeld en een fikse verkoudheid als herinneringen aan een fantastische, overweldigende maand. We hebben weer genoten, we kunnen niet anders zeggen en de keuze om naar Vietnam en Cambodja te gaan, was zonder twijfel de juiste.
Siem Reap was ook de perfecte plek om te eindigen. Want na al die weken in een doldwaas tempo te hebben rondgereisd, was er nu even tijd om adem te halen en zelfs een dag helemaal niets te doen. Ons hotel Frangipani Villa leende zich gelukkig uitstekend voor een onvervalst luiermiddagje. Want dit keer hadden we niet alleen een prima kamer, maar ook een balkon mét uitzicht en een zwembad omringd door houten vlonders, strandstoelen en bananenbomen. Sowieso was Frangipani een geweldig hotel om een paar dagen door te brengen, het is namelijk niet alleen met veel gevoel voor stijl ontworpen, de service was bovendien krankzinnig goed. We konden zelfs elke avond onze kleding laten wassen en strijken, tot groot genoegen van Arjan. Hoe luxe wil je het hebben voor 30 euro per nacht? Onze relaxdag bij Frangipani hebben we dan ook uitermate nuttig besteed met zwemmen, urenlang in een loungestoel hangen, fruitshakes drinken, voor ons uit starenen muziek luisteren. Een beetje jammer dat mijn lichaam juist op deze dag beloot om een voedselvergiftiging in de strijd te gooien, waardoor alles wat ik in m'n mond stopte er ook direct weer uitkwam (ik zal jullie de details besparen). Maar ach, dat mocht de pret niet drukken.
En bovendien voelde ik me de volgende dag weer een stuk beter. Op dus naar de tempels van Angkor Wat, die een paar kilometer buiten Siem Reap liggen. Hoewel iedereen ons verzekerde dat we de vele tempelcomplexen absoluut per tuktuk moesten bekijken, wegens te ver en te warm, vonden wij het op z'n minst een poging waard om op de fiets te stappen (in Cambodja altijd inclusief kek boodschappenmandje). Zoals het echte Nederlanders betaamt.
En dat was een goede beslissing. Want de tempels lagen gewoon op steenworp afstand van Siem Reap, easy dus, en bovendien zie je op deze manierveel meer dan wanneer je jezelf in een tuktuk of auto van de ene naar de andere tempel laat vervoeren. Zo stuitten we de eerste middag op een groep wilde apen in het bos. Toen we dichterbij kwamen, sprong er zelfs een bij Arjan op z'n schouder en ging er bij mij vervolgens gezellig eentje aan m'n jurk hangen. Ook lekker charmant. Ik hoef niet te vertellen welke foto het beste is gelukt; die van Arjan met de aap heel profi in zijn armen, of de mijne. Tsja, oordeel zelf.
Over foto's gesproken, de Angkor tempels zijn zó adembenemend, zó magisch mooi dat we soms vergaten rond te kijken, omdat we simpelweg niet konden stoppen met foto's maken. Het was ook bijna onwerkelijk om hier rond te lopen. Voor degenen die het niet weten; op deze plek is enkele jaren geleden een groot deel van de film Tomb Raider opgenomen. Het gekke is dat het gebied in werkelijkheid nog zoveel ontzagwekkender en surrealistischer is dan de beelden deden vermoeden. De ruim honderd grote en kleine tempelsliggen verscholen in een uitgestrekt junglegebied, dat ongeveer 25 vierkantekilometer beslaat.We hebben hier twee dagen doorgebracht hebben in die tijd een behoorlijk aantal van de tempels kunnen zien, waaronder 's werelds grootste religieuze bouwwerk, de tempel der tempels; Angkor Wat. Maar ook de mysterieuze overblijfselen van de stad Angkor Thom, de Bayon-tempel met de 216 ijzig glimlachende, stenen gezichten en natuurlijk Ta Prohm, de plek waar Angelina Jolie als Lara Croft in Tomb Raider een zeldzame jasmijnbloem plukte, alvorens ze door de aarde naar beneden stortte.
De Cambodjaanse verkoopmethodes rondom de tempels zijn overigens een stuk dwingender dan in de stad, hebben we gemerkt. Als je in Siem Reap 'nee' antwoordt op de eeuwige vraag 'Lady, lady, you want tuktuk?' (best logisch, want wat moet je in hemelsnaam met een tuktuk als je al aan het fietsen bent?) gaan de tuktuk-drivers nog vrolijk even door:'Maybe tomorrow? No? The day after tomorrow? No? The day after that?' Bij de tempels is er van flexibel meedenken helaas geen sprake meer. Daar gaan de gesprekken ongeveer zo; Verkoopster, schreeuwend, met wuivend handje langs de kant van de weg: 'Hellooo lady, you want bananááááá?' Ik (voor de veertigste keer die dag, glimlachend): 'Nooo, thank you!' Verkoopster op dreigende toon, nog harder schreeuwend en ditmaal met wijzend vingertje: 'Tomorrow you come báck and you buy bananááá!!!' We werden allebei zo bang van de samengeknepen ogen en wijzende vingers van de bananen-vrouwen (je zult maar vervloekt worden, je weet het niet), dat we in Angkor Wat toch zeker een paar kilo bananen hebben verorberd.
Sowieso waren onze eetgewoonten de laatste dagen ietwat anders dan de afgelopen tijd, want dankzij mijn fijne voedselvergiftiging kan ik tot op heden geen curry, springrolls en rijst meer zien zonder dat m'n maag drie keer omdraait. En dus hebben we de laatste twee avonden in Siem Reap op het terras van het (ik durf het bijna niet te zeggen) Mexicaanse restaurant Viva! doorgebracht. Had ik niet helemaal zien aankomen; dat mijn laatste maaltijd in Cambodja een burrito met sla, guacamole en gehakt zou zijn. Uiteraard weggespoeld met een koel flesje Corona met lime. Mmm...
Na twee dagen rondfietsen door Angkor Wat, waren we wel een beetje uitgetempeld. Tijd dus voor iets anders. Op aanraden van twee Australiërs, die we in Halong Bay op de boot hadden ontmoet en bij de tempels weer tegen het lijf liepen (hoe toevallig), zijn we per boot naar Kompong Pluk gegaan, een eigenaardig dorpje waar alle huizen op metershoge bamboe palen zijn gebouwd. Vanuit daar zijn we direct overgestapt op een klein, houten bootje waarmee we door een mangrove zijn gevaren en aansluitend werden we 'n uur later weer afgezet bij het dorpje zelf. Ook hier wemelde het weer van de kinderen (we hebben ons laten vertellen dat meer dan 50% van de Cambodjaanse bevolking jonger is dan 16 jaar, dat verklaart een boel), dus leek het me wel zo gezellig om bij het enige winkeltje (ofwel tafel volgeladen met etenswaren, niet allemaal even fris ruikend) van Kompong Pluk een zak lolly's te kopen en die uit te delen. Dat was met voorsprong het slechtste idee dat ik in tijden heb gehad, want ik had me nog niet omgedraaid of ik werd bestormd door een twintigtal schreeuwende, dolgedraaide kinderen. Ze kwamen werkelijk uit alle hoeken en gaten gerend, regelrecht op mij en de zak lolly's af. Ze trokken aan m'n kleren, armen en benen en zelfs aan m'n haren en huilden hardverscheurend als ze niet snel genoeg een lolly weg konden grissen. Toen ik me eenmaal met veel moeite had losgerukt, zijn maar snel weer richting de boot gerend en veilig terug richting het vasteland gegaan. Oef.
Onze reis eindigde gisteren in de stad waar we een maand geleden begonnen zijn, namelijk Bangkok. Dit keer logeerden we in de wijk Thewet, waar we in een van de leukste hotels ooit sliepen. Phranakorn Nornlen is als een groot, funky poppenhuis met gekke behangetjes, bloemetjesgordijnen, gekleurde kussens, muurschilderingen en zelfs een moestuintje op het dakterras. Een zee van rust in het drukke Bangkok. Arjan moest aanvankelijk wel even slikken bij zoveel knusheid, maar uiteindelijk ging zelfs hij overstag. En zo werd onze korte tussenstop toch nog een memorabele ervaring.
En nu is het dan toch echt voorbij, hoe jammer we dat ook vinden. We willen jullie allemaal weer bedankenvoor het meeleven en -lezen. We hebben vooral hartelijk gelachen om jullie lieve, dwaze, gekke, ontroerende reacties. En het is echt waar dat jullie onze reis ook dit keer nóg een klein beetje mooier hebben gemaakt.
Tot de volgende keer! Wie weet dan vanuit Nieuw-Zeeland, Indonesië of Afrika (... alle suggesties zijn welkom).
Liefs Annelie en Arjan
Phnom Penh - Cambodja
En we zijn in Cambodja. In Siem Reap alweer, dus hoog tijd voor een update.
Ons bliksembezoek aan Ho Chi Minh City, het voormalige Saigon in Vietnam, was eigenlijk verrassend leuk. In deze stad rijden zo mogelijk nog meer brommers dan in Hanoi, volgens de Lonely Planet zijn het er 6 miljoen (huh?), en de kunst is om zoveel mogelijk personen per brommer te vervoeren. Vier is heel normaal, maar zes mensen achter en bovenop elkaar gepropt, daar staat ook niemand raar van te kijken. Een taxi nemen is dan ook niet zo'n handig idee, hebben we ontdekt, want het is voor die arme chauffeurs echt godsonmogelijk om de gemiddeld 500 brommers, die voor een kruispunt in rijen van acht staan opgesteld, voorbij te rijden. We zijn dus vanaf het busstation, 's avonds laat, in slowmotion achter een eindeloze sliert brommers naar ons hotel gereden, waar we onze spullen hebben gedropt en meteen de stad in zijn gedoken. We waren wel toe aan een beetje actie namelijk, en daar is HCMC de perfecte plek voor. Want wat een bruisende, trendy stad. Op elke straathoek kom je wel een paar leuke barretjes en restaurants tegen. Het stadsbeeld wordt verder bepaald door chique hotels, hoge kantoorgebouwen, gloednieuwe designershops en filialen van dure labels als Diesel, Ray Ban, DKNY en Dior. We hadden maar al te graag een paar dagen door deze levendige metropool geslenterd (hoewel de luchtvochtigheidsgraad van 85% niet echt bevorderlijk is voor je conditie), maar we moesten weer verder. Dus na een avondje aan de bar hangen en een paar uur rondwandelen, namen we onze laatste bus in Vietnam, op weg naar Phnom Penh, de hoofdstad van Cambodja.
Alle waarschuwingen over de moeizame (en dus tijdrovende) grensovergang tussen Vietnam en Cambodja ten spijt, bij ons liep het gesmeerd. We hadden dit keer zelfs een heuse bus-steward aan boord - en een heleboel toeristen, dat was ook voor het eerst - die onze paspoorten keurig inleverde bij de grens, zodat wij alleen maar braaf met z'n allen in een rijtje door de bewakingspoortjes hoefden te wandelen. Daarna hop allemaal terug de bus in, om 100 meter verder weer uit te stappen bij de Cambodjaanse grensovergang. Waar het verhaal zich voor het gemak nog een keer herhaalde. Easy!
En dan ben je zomaar ineens in Cambodja en zijn er meteen een heleboel dingen anders. De felgroene rijstvelden hebben plaatsgemaakt voor een veel droger landschap. De weilanden zijn dor, maar de waterplassen in de velden staan vol knalroze waterlelies en worden omringd door reusachtige palm- en bananenbomen. De mensen zijn verder een paar tinten donkerder dan in Vietnam, het is hier dan ook een stukje warmer, en eten doen we weer met bestek, in plaats van met stokjes (lukte het na drie weken eindelijk om met die onhandige dingen een bord rijst netjes op te eten, krijg je dit!).
Een ander essentieel verschil is dat het contrast tussen arm en rijk hier enorm is. En daar is de stad Phnom Penh misschien wel het opvallendste voorbeeld van. In de ene straat loop je voorbij een paar grote villa's met permanente bewaking voor de deur, in de volgende kom je bedelaars en straatverkopers, vaak kinderen, tegen. Dat was dus wel even een cultuurschok na Vietnam. En dat werd nog versterkt door de opzichtige Range Rovers, Lexussen en Hummers die je overal door de stad ziet rijden. Wij dachten hier met meer armoede geconfronteerd te worden, maar dat beeld hebben we wel even moeten bijstellen. Op een rare manier.
Ons hotel Frangipani Villa 60s (25 euro per nacht) was helemaal top en dankzij de binnentuin met barretje en terras een oase van rust in deze drukke stad. Elke ochtend maakte de kok hier een ontbijt voor ons klaar, inclusief scrambled eggs en verse jus. Jeuj! We hebben onze tijd in Phnom Penh trouwens ten volle benut. De eerste dag zijn we heel cultureel verantwoord naar het National Museum, het imposante Royal Palace en de Silver Pagoda geweest. Wat inhoudt dat we vooral veel boeddhabeelden, gouden tempels, langgerekte tuinen en pagodes hebben gezien. Ook weer voor het eerst in al die weken een normaal koffietje gedronken (best lekker na al die mierzoete drap met dikke, gecondenseerde melk in Vietnam) bij The Shop. Een klein lunchzaakje met houten tafels en krukjes, waar we elke middag wel even langswandelden voor een verse smoothie, sandwich of salade (ook best lekker na al die rijst en noodles).
De tweede dag hadden we ingeruimd voor een bezoek aan het Tuol Sleng Museum en de Killing Fields. Geen gezellige fieldtrip dus, maar wel belangrijk om met eigen ogen te zien hoe afschuwelijk en mensonterend het regime van de Khmer Rouge-leider Pol Pot eigenlijk was. Het museum is gehuisvest in de voormalige S-21 gevangenis waar mensen werden ondervraagd, gemarteld en vermoord. De Killing Fields is een ogenschijnlijk vredig stukje land, ongeveer 15 km buiten de stad, waar de gevangenen naartoe werden gebracht toen de S-21 gevangenis overvol raakte om meestal nog diezelfde dag op brute wijze om het leven te worden gebracht. Tussen 1975 en 1978 zijn hier 20.000 mensen overleden en behalve een monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers zijn de 129 massagraven de zichtbare nalatenschap van deze afschuwelijke periode. Was wel even slikken om dat met eigen ogen te zien.
En nu ziet onze wereld er alweer compleet anders uit. We liggen in Siem Reap op een strandbedje te chillen in de zon. Dat dit alweer onze laatste bestemming is voordat we naar huis gaan, wil ik liever niet weten. Ga dus nog maar even een koele coconut-cocktail bestellen, voordat we naar de beroemde Angkor Wat-tempels gaan. Tot later!
Central Highlands - Vietnam (2)
Na een paar internetloze daagjes, zijn we weer online voor Central Highlands, Part 2.
Het werd een kort nachtje bij de M'nonggemeenschap in onze minority village, want om 6.30u in de ochtend ging buiten de stereotoren op vol volume aan, met de moerzoete muziek van Modern Talking op repeat. Niet heel erg back to nature volgens mij, maar alla. Ietwat geïrriteerd opende ik dus de deur van ons longhouse en toen... stond ik plotseling oog in oog met een olifant, die op twee meter afstand, op z'n dooie gemakje door de straat aan het wandelen was. Hoe cool is dat?
Na een heerlijk ontbijtje tussen de hangbuikzwijnen, olifanten en kakelende kippen, hebben we afscheid genomen van Cecile en Paul en zijn we weer achterop de motor gestapt voor ons laatste dagje cruisen door de bergen. Duc was nogal in een haastige bui deze ochtend, dus ons bezoek aan een zijderupskwekerij en de bijbehorende fabriek wilde hij in een paar minuten afraffelen. Dat vonden wij dan weer behoorlijk respectloos richting de mensen die er werkten, dus plotsklaps vonden wij die rupsen mateloos interessant. Arjan kon zelfs à la minuut een hele reeks intelligente vragen bedenken over het groeiproces van de rupsen. Terwijl Duc braaf Arjan's vragen stond te beantwoorden, vond ik het ondertussen vooral fascinerend (en dan echt) dat de eigenaren van de kwekerij hun bed gewoon pal naast die duizenden kronkelende rupsen - in open rieten manden, dus ontsnappen geen probleem - hadden staan. Zoiets verzin je toch niet? Het idee dat die beestjes 's nachts op ontdekkingstocht gaan, in jouw bed?! Ik zou er niet heel gerust op zijn.
Rond de middag was het humeur van onze vriend Duc gelukkig weer behoorlijk opgeklaard, dus na een uitgebreide lunch (inclusief gefrituurde krabbetjes met knapperige schelp, iekk) hadden we alle tijd voor de immense Elephant-watervallen en het al even reusachtige Big Happy Buddha-standbeeld. Dit was meteen ook het einde van onze Easyriders-trip, want aansluitend werden we in het begin van de avond door Duc en Ty afgezet bij ons hotel Du Parc in het stadje Dalat.
Het contrast had niet groter kunnen zijn. Na drie dagen in de natuur, zaten we nu plotsklaps in een soort luxe Oostenrijks berghotel. Raar! Dat vonden waarschijnlijk ook de overige gasten (type 60+, welgesteld en keurig gekleed), want we werden nogal vreemd aangekeken toen we de lobby in kwamen gewandeld met onze modderschoenen en verwilderde touwharen. Maar fijn was het wel, dat keurige hotel van ons. Konden we eindelijk weer even douchen, haren wassen en bijslapen.
Raar is ook Dalat, dat niet voor niets in de volksmond 'Bizarro Vietnam' wordt genoemd. Het is hier door een gematigd klimaattype veel koeler en bloemrijker dan in de rest van Vietnam. Het is ook de stad waar de Vietnamezen het liefst hun huwelijk laten inzegenen, omdat romantiek hier zó serieus wordt genomen dat het bijna kitcherig is. De Franse invloeden (overblijfselen van de lange periode van kolonisatie) zijn verder nog overal zichtbaar; in de architectuur, de chalets die niet zouden misstaan in een Frans skioord en zelfs de radiotoren in het centrum van de stad, die de vorm heeft van de Eiffeltoren (you see; kitch). Oh, en natuurlijk de onvermijdelijke stokbroden en La Vache qui rit-kaasjes, die ook in de rest van het land vreemd afsteken tegen de noedelsoepjes, geurende rijst en verse springrolls.
Wegens tijdgebrek hebben we ons vanmorgen beperkt tot één van de voornaamste bezienswaardigheden van de omgeving, namelijk Crazy House, dat al even curieus is als het dorpje zelf. Het is ontworpen door de Vietnamese architecte Hang Nga, die mensen weer in contact wilde brengen met de natuur. Het huis, dat qua stijl doet denken aan het werk van Antonio Gaudí meets Salvador Dalí, heeft de vorm van een boom, met een wirwar van trappen, gangen en gekke kamertjes. Het was absoluut de moeite waard omrond te lopen in dit maffe, kleurrijke 'Alice In Wonderland'-achtige sprookjesdecor. Zeker omdat je zoiets totaal niet verwacht in een land als dit.
Inmiddels zitten we buiten in de zon (en een koel briesje, zoals het hoort in Dalat) te wachten op de bus waarmee we naar Ho Chi Minh City, het voormalige Saigon, gaan. Hier eindigt ons Vietnam-avontuur, want vanuit HCMC reizen we morgen al door naar Cambodja. We hebben natuurlijk ontzettend veel zin om weer een nieuw land te leren kennen, maar Vietnam is zó bijzonder dat we hier best nog een tijdje hadden willen blijven. De tijd gaat alleen veel te snel voorbij, dus we moeten verder.
Tot snel! Dan dus waarschijnlijk vanuit Cambodja.